
Instellingen voor eigen
netwerk
Als u mediabestanden die zijn opgeslagen in Foto's,
via een WLAN (draadloos netwerk) wilt delen met
andere door DLNA gecertificeerde compatibele
UPnP-apparaten, moet u een internettoegangspunt
voor uw draadloze thuisnetwerk maken en
configureren en vervolgens de instellingen voor het
thuisnetwerk configureren in de toepassing Eigen
96
Eige
n ne
twe
rk

media.
Zie 'WLAN-
internettoegangspunten', p. 131.Zie
'Verbindingsinstellingen', p. 195.
De opties voor het eigen thuisnetwerk zijn pas in
toepassingen beschikbaar wanneer de instellingen
in de toepassing Home Media zijn geconfigureerd.
Wanneer u de toepassing Home Media voor het
eerst gebruikt, wordt de installatiewizard gestart.
Deze begeleidt u bij het instellen van de instellingen
voor het thuisnetwerk voor het apparaat. Als u de
installatiewizard later wilt gebruiken, gaat u naar
de hoofdweergave van Eigen media, selecteert u
Opties
>
Wizard uitvoeren
en volgt u de
instructies op het scherm.
Als u een compatibele pc wilt aansluiten op het
eigen netwerk, moet u op de pc de gerelateerde
software installeren. U vindt de software op de cd-
rom of dvd-rom die bij het apparaat is geleverd, of
op de ondersteuningspagina's van het apparaat op
de Nokia-website.
Instellingen configureren
Selecteer
Instrumenten
>
Connect.
>
Eigen
media
>
Opties
>
Instellingen
om de
instellingen voor het thuisnetwerk te configureren
en maak uw keuze uit de volgende opties:
●
Eigen toegangspunt
— Selecteer
Altijd
vragen
als u wilt dat het apparaat telkens naar
het thuistoegangspunt vraagt wanneer u
verbinding maakt met het eigen netwerk,
Nieuw
maken
als u een nieuw toegangspunt wilt
opgeven dat automatisch wordt gebruikt
wanneer u het eigen netwerk gebruikt, of
Geen
. Als voor uw eigen netwerk geen
beveiligingsinstellingen zijn ingeschakeld, krijgt
u een beveiligingswaarschuwing. U kunt
doorgaan en de beveiliging later inschakelen of
het definiëren van het toegangspunt annuleren
en eerst de beveiliging voor het WLAN
inschakelen.
Zie 'Toegangspunten', p. 196.
●
Apparaatnaam
— Geef een naam op voor het
apparaat. Deze naam is zichtbaar voor de andere
compatibele apparaten in het netwerk.
●
Kopiëren naar
— Selecteer het geheugen
waarin u uw gekopieerde mediabestanden wilt
opslaan.